Video portret: Lionel Devlieger (Onderzoeker)
Interview door Waldo Galle
Over culturele, sociale en onzichtbare handen (deel 2)

- Geen ingenieursopgave
Het lijkt iets simpel, en je denkt soms: mensen daartoe introduceren zou eenvoudig moeten zijn, maar in veel gevallen is het heel erg duwen om die deur open te krijgen, en dat is op zich verwonderlijk.
Verwonderlijk. Dat klinkt wel erg positief. Het is geen teleurstelling?
Nee, het is geen teleurstelling, en al zeker niet over het gedrag van mensen. Het is eerder verwondering over de manier waarop de wereld in elkaar zit. En dat is een positieve emotie.
Als ik terugkijk naar de projecten die ik mee heb begeleid of uitgevoerd, heb ik het geluk gehad met Rotor in een organisatie te werken waarbij het voor een opdrachtgever heel duidelijk was wat de ambities waren; ook de maatschappelijke, culturele ambities van wat wij deden. Die hergebruikagenda bijvoorbeeld werd dan niet als een achteraf-verhaal opgelegd, maar er van meet af aan ingebakken.
Dat de opdrachtgever zich daar heel erg van bewust was en in veel gevallen ook heel erg overtuigd was van het maatschappelijke en culturele belang, maakt, denk ik, dat het voor ons wel iets makkelijker is geweest om met benarde situaties om te gaan - benard in de zin van situaties waar men bijvoorbeeld beseft van kijk, ja, dit gaat duurder uitkomen dan wat aanvankelijk gepland was omwille van het feit dat er bijvoorbeeld een tegenvaller is met een lot materialen, of een ontdekking die gebeurt op de site zelf, hoewel dat ook nog beperkt gebleven is. Maar nogmaals, ik denk, veel van de projecten die ik heb opgevolgd zijn binnen de culturele sfeer te situeren, of zelfs artistieke sfeer, waarbij de integriteit van onze aanpak superbelangrijk was en ook gerespecteerd werd.
Ik denk dat dat een dimensie is die in grootschalige vastgoedprojecten of zelfs kleinere architectuurprojecten over het hoofd gezien wordt, ook wanneer aan die circulaire agenda er ook een heel belangrijke culturele dimensie is.
Circulair bouwen, het klinkt als een soort van ingenieursopgave. Maar ik ben ervan overtuigd dat het meer is dan dat, en dat het ook een culturele praktijk is die zinvol is en die betekenisdragend is.
Eén van de manieren waarop ik dat gegeven probeer te communiceren is door bij te dragen tot een architectuurgeschiedenis van het circulair bouwen. Bijvoorbeeld met het boek over die knettergekke Limburgse ontwerper Marcel Raymaekers dat we verleden jaar gepubliceerd hebben. Dat zijn praktijken die men vergeten is, die ja uiteraard cultureel significant zijn, maar tegelijkertijd ook wel te situeren zijn in een soort van genealogie van het circulair bouwen.
Ik denk dat dat belangrijk is, dat mensen beseffen - in het verlangen om op een soort van, ja, milieubewuste manier om te gaan met grondstoffen in de bouwsector - bestaat al heel lang en er is ook al veel over nagedacht. Er zijn al superintelligente projecten gerealiseerd in die context en het is niet iets dat uit de lucht gevallen is in de 21e eeuw. Dus dat is wel een aspect dat ik dat belangrijk vind.
- Bouwen is een materiële cultuur
Aan die culturele dimensie zijn nog heel veel aspecten. Over wat hebben we het precies?
Ja, je doet er goed aan mij die vraag te stellen; wat bedoel ik precies met die culturele dimensie? Dat is voor mij waarschijnlijk ook niet altijd heel precies afgebakend, maar ik denk dat ik daarmee bedoel: die eigenschappen van materialen, processen en uiteindelijk ook eindresultaten die niet herleidbaar zijn tot kwantificatie. Tot tabellen, de performantie van een materiaal. Tot zaken die gemeten kunnen worden. Het gaat ook over dimensies die in de herkomst en geschiedenis gebakken zitten.
Als je bijvoorbeeld naar hout kijkt, dan kan je zeggen: dit is het materiaal hout. Je kan ook zeggen het is een crossed laminated timber en dan heb je het over de manier waarop een paneel wordt geassembleerd - dat is op zich nog vrij technisch. Maar je kan het ook over de herkomst hebben van je hout. Je kan het over de omstandigheden hebben waarin de arbeiders de bomen hebben gekapt. Of over de ecosystemen die bestaan op de plek waar het hout ontgonnen werd. Dat zijn manieren waarop een materiaal betekenis wint, die in de processen ingebakken zitten, en die al dan niet uitgespeeld kunnen worden in het project.
In veel gevallen gebeurt dat niet. Is er helemaal geen bewuste de omgang met de herkomst van bepaalde houtsoorten. In andere gevallen wel en wordt die dimensie bewust uitgespeeld door de ontwerper of opdrachtgever. Dat is één aspect van die culturele dimensie.
Maar het gaat ook over de skills van bouwvakkers die betrokken zijn bij bouwprojecten en die meegegeven worden aan het project. En die worden niet door iedereen gelezen als een manier die betekenis geeft aan het gebouw zelf. Maar het is niet omdat je bijvoorbeeld met recupmaterialen werkt, dat je geen skills nodig hebt om die opnieuw te gaan assembleren, integendeel. Dus ja, ik denk het is inderdaad een vrij breed en heel moeilijk af te bakenen begrip. Maar het gaat in tegen de gedachte dat een bouwwerk een puur technisch object is.
- Circulair bouwen is een sociale opgave
Wat is er vandaag nodig, of wat is er in het verleden nodig geweest om die culturele dimensie mee op tafel te kunnen leggen?
Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag. Ik heb de indruk dat het is heel programma is dat daarvoor zou uitgerold moeten worden. Ik moet toegeven dat op het ogenblik dat er een paar jaar geleden werd gesproken over de New European Bauhaus, en er heel nadrukkelijk werd gezegd: het energetisch renoveren van het Europese gebouwenpark in één of twee decennia, is ook een cultureel project, dat ik dat veelbelovend vond. Tot ik het logootje zag. En, ook de referentie naar het Bauhaus is waarschijnlijk niet de meest gelukkige.
Maar ik denk wel dat zo’n opgave nood heeft aan een impuls van bovenhand om gerealiseerd te kunnen worden. Maar ook - om een illustratie te geven - passeert het via een heropwaarderen van de bouwsite als werkomgevingen en de omstandigheden waarin de vakmensen moeten opereren om een gebouw te realiseren. En ik denk dat er daar gigantisch veel werk is.
Als je ziet dat bij het instorten van een Antwerpse school, de mensen die daar het leven bij gelaten hebben, er gedeeltelijk illegaal waren, bijna allemaal een migratieachtergrond hadden en in benarde omstandigheden actief waren, dan besef je dat de bouwwerven van vandaag eigenlijk geen plekken zijn waar mensen gekoesterd worden. Ik denk dat dat een belangrijk aspect is van die agenda.
Hetzelfde geldt voor sloopwerven bijvoorbeeld, die ook heel belangrijke plekken zijn binnen de circulaire bouweconomie en waar in veel gevallen ook het sloop- en ontmantelingswerk uitgevoerd wordt door onderaannemers van onderaannemers die in erbarmelijke omstandigheden moeten werken. Dat zijn soms een van de meest achtergestelde jobs die hier in onze contreien bestaan.
Ik denk dat daar absoluut op gewerkt moet worden, om die te gaan opwaarderen en interessanter te maken. En waarschijnlijk is er zo een hele toevoerketen waar er werk te doen is naar die arbeidsomstandigheden. Voor mij is dat ook een deel van die culturele agenda; het is ook een sociale agenda.
Ik denk dat we bij Rotor, in de meeste van onze projecten geprobeerd hebben om omstandigheden creëren die ook interessant waren voor de bouwvakkers die zouden werken aan onze projecten. Maar het is moeilijk om daar een voorbeeld van te geven.
Ik denk dan aan het werk dat Ouest Architecture heeft gedaan met Rotor voor Zinneke. Dat is al een werkplek.
Absoluut. Bij Zinneke is een aanzienlijk deel van het werk gerealiseerd door de mensen van het mentaalatelier van Zinneke zelf. Dat zijn natuurlijk ideale omstandigheden wanneer je die productiecapaciteit in huis hebt en je die kan inzetten voor de realisatie van het werk zelf.
Dat zijn ideale omstandigheden, die wij ook in de vroegere geschiedenis van Rotor zijn gaan opzoeken wanneer het kon. En dat is eigenlijk vanuit een steeds terugkerende ontwerpattitude: kijk naar wat er al aanwezig is. Dat is in termen van materialen, maar eigenlijk ook in termen van productiecapaciteit.
Ik herinner mij dat we voor het KunstenFestivalDesArts in 2010 een festivalcentrum ingericht hebben voor de KVS. Daar zijn we gaan kijken naar wat de KVS qua overtollige stocks van decors aanwezig had, en met die restmaterialen zijn we dan aan de slag gaan om die richting te ontwerpen. Maar we hebben dat ook zo ontworpen dat het eigenlijk volledig in-house kon geproduceerd worden door de schrijnwerkers van de KVS. Want dat zijn echt goed opgeleide mensen, met een eigen productieateliers en dergelijke meer.
Die dimensies is wel belangrijk. Ik dacht ook aan andere project; een projecten dat ik regelmatig aan mijn studenten toon. Een beetje buiten proportie in deze context misschien, maar het is een project in Guédelon, in Frankrijk.
Ik weet niet of je het kent, het is in het noordwesten van Bourgondië. Daar heb je een plek waar een aantal mensen aan experimentele archeologie doen door from-scratch een middeleeuws kasteel te bouwen. Dat is een stuk land waar een steengroeve is, een eikenbos staat. Er kan metaal gemaakt worden uit ertsen die lokaal gewonnen worden en dergelijke meer. Zij zijn nu al tien jaar bezig, denk ik, of meer, met het bouwen van een kasteel dat binnenkort zal af zijn.
Ze hebben er een erekwestie van gemaakt om alles te doen volgens de technieken van de dertiende eeuw. Dan heb je uiteraard geen elektriciteit op de site, je hebt geen kraan of de kranen die er zijn, zijn volledige zelfgemaakt, uit eikenhout, en ze maken zelf touw. Ze maken zelf alle benodigdheden om zo'n kasteel te bouwen. Daar voel je dat de productieomstandigheden even belangrijk zijn als het uiteindelijke resultaat, zo niet belangrijker. Nu, het vraagt natuurlijk om de juiste context om dit te doen. En de gigantische hoge kosten van arbeid in de maatschappij waarin wij leven, maakt zoiets bijzonder uitdagend.
Kunnen we die aandacht, die gevoeligheid voor die culturele dimensie toch ook niet creëren?
Ja, uiteraard, maar je kan enkel handelen binnen de limieten van de economische haalbaarheid in onze samenleving. Er is dikwijls een groot enthousiasme bij het publiek voor projecten die met ontzettend veel zorg omgaan met bestaande elementen. Dus die appreciatie daarvoor, is er wel.
Maar dikwijls zijn het ook economisch bijzonder uitdagende en moeilijke projecten. En dat geldt voor België, maar ook voor heel wat collega's die in het buitenland werken. En dus ik moet zeggen: ja, met Rotor hadden wij ook - hebben wij altijd de indruk gehad - dat je vanuit een heel besloten positie de zaken gaat realiseren; in een hyper lokale positie projecten gaan realiseren die de moeite waard zijn en die op die manier heel veel zaken in gang zetten.
En vroeg of laat bots je ook op die systemische grenzen. En ik moet zeggen, mij interesseert ook wel om over die hele, bijna politieke, economische context na te denken, als in: hoe we zijn hier beland?
Daarom is er een soort van politieke kritiek nodig: je kan niet A zonder B vertellen. Je kan het ene niet aanklagen zonder ook het andere aan te klagen, en effectief we zitten in een regime. Het gebruik van grondstoffen wordt bijna niet getaxeerd, terwijl dat het gebruik van arbeid ontzettend hoog getaxeerd wordt. En die logica zou gewoon omgegooid moeten kunnen worden. Zolang dat dat niet gebeurt, gaat het heel moeilijk zijn om echt circulair te bouwen of te produceren.
Maar ik denk niet dat je kan verwachten dat grootschalige investeringsprojecten
op een mum van tijd een volledige omslag gaan maken. Dat zou niet realistisch zijn. Maar ja, tegelijkertijd herken ik me er wel in.
- Eerst onzichtbare overtuigers
Is dat dan een manier om meer mensen mee te nemen? Stap voor stap?
Ja, en tegelijkertijd weet ik dat dat niet voldoende is. Ik denk dat er, naar mijn inzien, een belangrijke inspanning te leveren is om de onzichtbare handen die ons gedrag decennialang hebben beënvloed te gaan afblokken.
Er is ooit een boek geschreven over de reclamesector in de jaren ‘50 of ’60: The Hidden Persuaders (Vance Packard). Ik denk dat we omringd zijn door dat soort entiteiten die ons in de richting van de lineaire economie duwen, de hele tijd, ook in architectuur, ... ja federaties van bepaalde bouwmaterialen die heel sterk hun product duwen.
Dat is in de loop van de twintigste eeuw ontzettend geraffineerd geworden, heel goed georganiseerd, dikwijls onzichtbaar, soms nog een beetje bovenwater. Maar het grootste gedeelte daarvan gebeurt onderwater, en daar wordt zelden over gesproken.
Het is dus alsof je probeert een ruimte te dweilen maar je bent vergeten om de kraan eerst dicht te draaien. In dat opzicht denk ik dat dat soort onzichtbare handen eerst moet afgeblokt worden; dat daar drastisch op moet worden geïntervenieerd. Maar het is natuurlijk ageren op economische actoren. En dat is nooit iets waar onze samenleving heel goed in geweest is, in het huidig bestel.
Dus ja, ik denk dat daarin een gigantische contradictie zit wanneer er gezegd wordt: we willen, of dat er een overheidsinspanning nodig blijkt te zijn; maar tegelijkertijd laat je de lineaire actoren ook volledig vrij spel. En dan kom je bij een soort van huiverachtige toestand uit.
Is dat iets voor de praktijk? Of denk je dan aan beleid?
Ik denk als sector, architectuursector, moeten we meer op onze hoede zijn voor die inmenging, en moet we de autonomie van onze discipline claimen. Dat bijvoorbeeld de activiteiten van de grote culturele huizen, die zich met het promoten van architectuur bezighouden, of de grote tijdschriften gesponsord zijn door federaties van bouwmaterialenproducenten lijkt mij moeilijk in een context waarin we onze activiteiten als patrimoniumbeheerders willen bijstellen, weg van het puur aanmaken van nieuwe gebouwen. Dan is het nodig dat we weer grip krijgen, wordt het moeilijk om je te laten sponsoren door die grote firma’s. Dat lijkt mij een punt waarop met meer waakzaamheid zou moeten toegekeken worden; ook aan de universiteiten lijkt het me dat daar te lichtzinnig over gedaan wordt. Net zoals dat we heel naïef geweest zijn over de Russische spionnen in onze samenleving, denk ik dat we echt argwanend moeten zijn voor dat soort inmenging.