Video portret: Lionel Devlieger (Onderzoeker)

Interview door Waldo Galle

Over onderwijs en de nieuwe rol van de architect (deel 1)

  1. Keuzevrijheid

Zie je jezelf als bruggenbouwer in circulair bouwen? 

Ik denk het wel, al lijkt het eerder een kwestie van deuren openen. Een brug bouwen is een moeilijk proces en het bouwen met gerecupereerde materialen zit natuurlijk een omslachtige dimensie. Het lijkt iets simpel, en je denkt soms: mensen daartoe introduceren zou eenvoudig moeten zijn, maar in veel gevallen is het heel erg duwen om die deur open te krijgen.

Wat drijft je dan om die uitdaging op te zoeken?

Ik denk dat beetje tegendraadsheid - dat heb ik altijd interessant gevonden. Het is ook intellectueel stimulerend om die zaken op te zoeken die tegendraads zijn, die diagonaal op de geijkte paden liggen. Bij Rotor is dat ook altijd een gedeeld inzicht geweest; dat het jezelf opleggen van een aantal beperkende parameters - zoals bijvoorbeeld de uitnodiging om zoveel mogelijk met gerecupereerde materialen aan de slag te gaan - de creativiteit in aanzienlijke mate doet toenemen. Te veel vrijheid doodt je creativiteit en is ook minder bevredigend.

Wordt keuzevrijheid in de architectuurpraktijk dan overgewaardeerd?

Ik denk dat eigenlijk wel. We leven in een wereld waarin het scala aan materialen waarmee architecten aan de slag kunnen gaan nooit zo breed is geweest; ze kunnen met alle metalen werken, met een resem aan keramische materialen, met composieten. En daar moet je dan maar je intelligentie op loslaten. Ik denk dat dat aan de ene kant een illusie is, en aan de andere kant een platte incentive tot consumentisme. Bovendien levert het zelden interessante resultaten op.

Dat was ook zo in de opleiding die ik heb gehad, en was eigenlijk het overheersende discours in de jaren negentig, begin 2000 over wat ontwerpen is, wat de omgang met materialen is. Materialen hergebruiken is een manier om daar tegenin te kunnen gaan.

 

  1. Onderwijs

Vandaag sta je zelf in het onderwijs. Kan je die tegenreactie zo maar meegeven?

Het risico dat er nu allicht bestaat is dat studenten ontzettend aangemoedigd worden om circulair te bouwen en dergelijke meer, maar dat voor hen de koude douche nog moet komen. Dat velen onder hen verbitterd zouden achterblijven als ze niet voldoende voorbereid zijn geweest op hoe moeilijk het wel niet zou zijn. Maar over de noodzaak om die hergebruikreflexen aan te leren, daar twijfel ik niet aan; ik denk dat er echt een groep op hen te wachten staat.

Je moet hen daarom vaccineren tegen het commentaar dat ze ongetwijfeld gaan krijgen. In dat opzicht is het voor mij belangrijk om hen onmiddellijk - bijvoorbeeld in de studio die ik nu twee jaar gedoceerd heb - het financiële aspect bij te brengen.

In architectuurstudio's worden de studenten dikwijls uitgenodigd om creatief te zijn, zo creatief mogelijk, want op hun ontwerptalent worden ze beoordeeld. Maar is er heel zelden een toetsing met de economische werkelijkheid, terwijl het pas interessant begint te worden als je dat ook meeneemt als element. Alleen zo leren ze beredeneerde architectuurbeslissingen maken die circulariteit inhouden – die eventueel duurder zijn dan de mainstream oplossing – en die ook verdedigen ten opzichte van een opdrachtgever.

Welke opdrachten geef je dan?

In de studio in 2021-2022, dat is masterstudio Studio A, hebben we hen bijvoorbeeld een circulaire hub laten ontwikkelen, maar op een stuk grond waar een huur moest betaald worden. Daar zijn we dan onmiddellijk ingeleid tot de moeilijke overwegingen die je als vastgoedontwikkelaar moet gaan doen om aan de ene kant een interessant gebouw te ontwerpen, aan de andere kant de kostprijs van die huur zoveel mogelijk te gaan opvangen, door het creëren van zoveel mogelijk bruikbare vierkante meters.

Dat is op zich een heel platte economische berekening, maar het is wel fundamenteel om de economische leefbaarheid van zo'n hub te kunnen verdedigen. Dus ik denk dat het belangrijk is dat studenten daarin meedenken en zich realiseren: vastgoedprojecten zijn investeringen en die moeten ook wel kloppen. Of ze nu circulair gebouwd zijn of niet.

Het jaar nadien heb ik een studio gegeven waarbij de studenten zelf een circulair paviljoen moesten doen dat effectief ook gerealiseerd is geweest op een campus van de UGent. Daar was het een kwestie om binnen een bepaald budget te blijven met een zo architecturaal interessant mogelijk paviljoen. Daar was die budgettaire beperking ontzettend tastbaar. Maar dat is dus geen belemmering voor creativiteit.

Is het niet deel van elk ontwerp om zelf de randvoorwaarden te leren kennen?

Ja, maar ik denk dat dat net één van de problemen is, en dat is ingebakken bij architecten. Er wordt te vaak op een soort niet-verankerde, ook niet economisch verankerde, manier nagedacht over een project. Dat creëert een bonte vogel. Nadien komt de budgetscheck, wordt die vogel gekortwiekt en is iedereen triest bij wijze van spreken.

Dus ik denk dat dat echt een situatie is die zowel in een pedagogische setting, als een soort simulatie van een project, als in de werkelijkheid moet vermeden worden; je wil daar niet bij uitkomen, wat niemand wil (achertraf) toegevingen doen.

En misschien is die triestesse des harder wanneer men buiten de lineaire paden wil treden?

Het probleem is - en alle professionals die je aan het interviewen bent zullen dat misschien beamen - dat de herbestemming van een bestaand gebouw of het werken met gerecupereerde materialen meer onzekerheidsparameters inhouden. Heel precieze voorspellingen maken over uiteindelijke kosten wordt dan moeilijker, maar ook niet onmogelijk.

Wel begint, bijvoorbeeld, de kost van arbeid dan een heel belangrijke rol te spelen, precies omdat het geen automatiseerbare operaties zijn. Ook de schaarste aan competente werkkrachten op de arbeidsmarkt speelt dan mee. Dat zijn allemaal parameters die moeilijker door ingenieurs voorspeld kunnen worden, maar die wel heel reëel zijn en op een projectkost wegen.

 

  1. Eigen werk

Ben jij het dan die zeg maar ook op tijd aan dat bewustzijn trekt?

Als ik terugkijk naar de projecten die ik mee heb begeleid of uitgevoerd, heb ik het geluk gehad met Rotor in een organisatie te werken waarbij het voor een opdrachtgever heel duidelijk was wat de ambities waren; ook de maatschappelijke, culturele ambities van wat wij deden. Die hergebruikagenda bijvoorbeeld werd dan niet als een achteraf-verhaal opgelegd, maar er van meet af aan ingebakken.

Dat de opdrachtgever zich daar heel erg van bewust was en in veel gevallen ook heel erg overtuigd was van het maatschappelijke en culturele belang, maakt, denk ik, dat het voor ons wel iets makkelijker is geweest om met benarde situaties om te gaan - benard in de zin van situaties waar men bijvoorbeeld beseft van kijk, ja, dit gaat duurder uitkomen dan wat aanvankelijk gepland was omwille van het feit dat er bijvoorbeeld een tegenvaller is met een lot materialen, of een ontdekking die gebeurt op de site zelf, hoewel dat ook nog beperkt gebleven is. Maar nogmaals, ik denk, veel van de projecten die ik heb opgevolgd zijn binnen de culturele sfeer te situeren, of zelfs artistieke sfeer, waarbij de integriteit van onze aanpak superbelangrijk was en ook gerespecteerd werd.

(lees verder over de sociale dimensie)

Moet ik dan ook het publieke werk van Rotor niet zozeer zien als sensibilisering, maar eerder als een activisme?

Ik denk dat er altijd wel een politieke dimensie aan zat en zit. Toch wel, maar tegelijkertijd ook een verlangen of een poging om aan - sensibilisering is een zacht woord - bewustzijnsverandering te doen. Enfin, om een bewustzijnsverandering te begeleiden, eerder dan wachten tot op het ogenblik waarbij het ons als een koude douche op het hoofd zal vallen.

En effectief de Biënnale van Venetië in 2019 als in een poging om verweerde zaken in de armen te doen sluiten van de mensen of er toch een soort van emotionele respons op te gaan ontwikkelen die verder gaat dan de gewone degout, kadert daarin. In de mensen mee begeleiden van: kijk, je kan over oud meubilair in andere termen denken dan “bah dat is oud”. Ja, dat zat er duidelijk in.

Maar hoe vertaal je dat? Hoe doe je daar iets mee je als ontwerper?

Ja, ik denk als ontwerper betekent dat in de eerste plaats wegstappen van de heel gemakkelijke strategieën die erin bestaan om bijvoorbeeld het esthetische en het plezier opzoeken van het volledig nieuwe. We zijn natuurlijk kinderen van de consumptiemaatschappij en we krijgen de hele tijd nieuwe objecten in de hand, in plastic verpakkingen, die er echt maagdelijk uitzien.

We hebben dat soort van verwachtingspatronen. Maar we vergeten dat er tijden waren waarin het in handen krijgen van een object zonder de minste kras, niet bestond. Dat enkel een baby ter wereld kwam zonder de minste kras. Dus daarop inspelen, op die esthetiek, lijkt mij al een eerste stap die je als ontwerper de kans geeft om daarvan af te zien.

En dat is duidelijk een uitdaging van welvarende landen; van hoe rijker, hoe normaler een architect het vindt om alles nieuw te gaan laten realiseren. Zelfs binnen België kunnen we de discrepantie zien tussen, een plek waar die ontwerpreflex wel ontstaan ten opzichte waar niet. Dat is een culturele reflex, maar ik denk ook een rijken-en-armenverhaal.

Dan is het een kwestie van om te gaan met de uitdagingen van die heel evidente deur die al zoveel keren is ingetrapt. Hoe ga je daar dan mee om? En hoe maak je dan architectuur die toch nog verrassend interessant is, functioneel en economisch? En die volledig tegemoetkomt aan de verwachtingen van de opdrachtgever, zonder te evident zijn.

 

  1. Nieuwe rol van de architect

Zit daarin dan de nieuwe rol voor de architect?

Ik denk dat wel. Het probleem met de term architect is dat het, onderbewust, een heel programma oproep dat uit de jaren ‘20 dateert. Uit een tijdperk waarin een architect een soort van kolonisator wordt die op een onbeschreven blad iets fantastisch kan bouwen. Ik denk dat het besef moet komen dat dat tijdperk, althans voor West-Europa voorbij is. En er zijn altijd nog plekken in de wereld waarbij men wellicht een andere houding ten opzichte van een project kan houden. Maar bij ons is het feest, bij wijze van spreken, of dat feest dan toch, afgelopen. En de vraag is of de term architect nog de juiste is om die professionals te gaan duiken die zich met het beheer en management van de gebouwde omgeving bezighouden. Maar op zich, die culturele dimensie, die zal er altijd aan zijn. We zijn culturele wezens en de gebouwde omgeving, is onze omgeving. Maar je mag de realiteit van 2024 niet meer bekijken met de ogen van iemand uit 1924 of 1824.

Dat is dan ook een observatie die je linkt aan hoe er vandaag hergebruik en circulariteit als koepelterm wordt omgegaan in de architectuur, maar men wel een soort creatiemodus blijven zitten.

Nu, ik denk dat dat begrijpelijk is, want de bouwsector heeft een grote inertie. Maar ik denk ook dat die shift nu geleidelijk aan gaat gebeuren, liefst zo snel mogelijk. Maar als een sociale bouwmaatschappij erin slaagt om een aantal recuperatiematerialen op te nemen in hun realisaties, die deur op een kier staat; dan heb ik de indruk dat er een heel aantal zaken makkelijker kunnen verlopen. Het is ook een shift die bij opdrachtgevers moet gebeuren en bij aannemers tegelijkertijd. De hoop is natuurlijk dat die aangepaste of bijgestelde verwachtingen mekaar wederzijds gaan versterken.

Maar ik denk niet dat je kan verwachten dat grootschalige investeringsprojecten 
op een mum van tijd een volledige omslag gaan maken. Dat zou niet realistisch zijn. Maar ja, tegelijkertijd herken ik me er wel in.

Is er tot slot, nog iets anders wat we moeten doen, moeten ontwikkelen?

Het gaat wellicht lichtzinnig overkomen, maar ik zou zeggen begeesteren is belangrijk. In een context waarin circulair bouwen, dat een tikkeltje meer inspanning vergt, een klein beetje meer geld en een beetje meer concentratie en bedachtzaam omgaan met processen vraagt, is het belangrijk om begeesterend te zijn. Op welke manier dat je dat doet, doet er in wezen niet toe.

En hoe je je enthousiasme ook deelt, er moet iets kunnen zijn waarbij je uiteindelijk ook zelfvoldoening put uit wat gerealiseerd is; dat je je project zodanig kan opzetten dat die die voldoening ook effectief geplukt kan worden. Dat die concreet kan worden, en ook gedeeld kan worden. Dat vraagt om een begeesterende communicatie, dus daar wordt het heel interpersoonlijk. Je moet de partners van een project zodanig kunnen aanspreken dat ze mee zijn met het verhaal, en overtuigd mee zijn. Dat lijkt mij belangrijk.

Hoe doe je dat zelf? Heb je daar een truc voor?

Oh, nee. Ik denk dat dat heel persoonlijk is; hoe je enthousiasme probeert over te brengen, daar gaat het in wezen om. Ik denk dat het belangrijk is in die context om te zeggen dat het meer is dan een verplichting. Dat het een streven is, een aspiratie.

Maar om heel concreet te zijn, is het wel zo dat we bij Rotor die hele vaststelling van: hoe zet je een target vast, een doelstelling? En hoe zorg je ervoor dat die doelstelling ook gedeeld kan worden? Daar is echt heel veel gebeurd en dat is waarom we nu dikwijls werken met een percentage, een gewichts- of waardepercentage, van de aangevoerde materialen. Dat we een percentage tussen de twee en de vier beogen van gerecupereerd materiaal voor een project. Dan heb je iets heel concreet waarnaar gestreefd kan worden, dat en cours de route getoetst kan worden.

Nu, dat is echt een technocratische tool. Soms is het nodig om die te hebben, in andere omstandigheden is het meer een kwestie van plezier te putten uit iets dat, hoe kleine het ook mag zijn, effectief gerealiseerd is.

Ik denk dat dat een heel fijn advies is ook om daar durven de tijd voor te nemen.

Met plezier.